Waar ligt de grens tussen veel aandacht voor je uiterlijk en een psychiatrische stoornis? Drie jongeren vertellen over Body Dysmorphic Disorder: ingebeelde lelijkheid. ‘Het is net anorexia, maar dan in je gezicht.’
Fotografie: Marc Driessen
GIJS
Leeftijd: 29 jaar Obsessie: Neus
Boven de wastafel van Gijs' badkamer hangen vier metalen klemmetjes. Begin dit jaar zat er een spiegel in. ‘Maar die heb ik uit zelfbescherming weggehaald.’ Gijs, een Amsterdammer met pretogen en een aanstekelijke lach, vertelt het in zijn woning - een donkere studio in hartje Jordaan. ‘Je zou het door mijn stoornis misschien niet verwachten, maar ik ben van nature positief en vrolijk.’
Gijs
vindt zijn neus te groot en opvallend. ‘Hij past niet bij de rest van
mijn gezicht; het is niet in verhouding.’ Maar Gijs heeft geen grote
neus. Een kno-arts die hij bezocht, zag dat binnen tien seconden. ‘Hij
zei: ‘Er is niets geks aan jouw neus.’’
Voor
Gijs blijft het nauwelijks te bevatten dat hij aan BDD lijdt. ‘Het
lelijke beeld dat ik van mezelf in de spiegel zie, is voor mij reëel.
Toch moet ik geloven dat het ingebeeld is.’
De
buitenwereld begrijpt er weinig van. ‘Het lijkt zo oppervlakkig te
zijn. Iedereen in onze westerse maatschappij is toch met zijn uiterlijk
bezig? Maar ik ben verre van oppervlakkig en beoordeel anderen nooit op
hun uiterlijk.’
Waar
ligt dan de grens tussen overdreven aandacht voor je uiterlijk en een
psychiatrisch ziektebeeld? ‘Ben je weleens iemand tegengekomen die het
licht in de H&M prettig vindt? Een ander staat voor de spiegel en
denkt: ik zie er niet uit en dat komt door dat kutlicht van de H&M.
Ik krijg een bevestiging van wat ik al wist: ik ben een monster. Het is
een stoornis als het je totaal belemmert in je functioneren.’
Gijs
durfde zich soms dagen niet buiten te vertonen. Relaties duurden nooit
langer dan drie maanden. Hij begon drie studies, maar maakte er geen een
af. Anderhalf jaar geleden moest hij een stage, waar hij werkte met
mensen met een verstandelijke beperking en psychiatrische problemen,
noodgedwongen afbreken. ‘Je praat met een patiënt en denkt: mijn neus is
te groot én hij ziet het. Je gedachten dwalen af. Dat is niet handig
als je met mensen werkt die onvoorspelbaar en manipulatief kunnen zijn.’
Elke
stagedag was een mentale strijd. ‘Je hebt 's ochtends al te lang voor
de spiegel gestaan en bent uit het spiegelbeeld gestapt, waar je
ontevreden over was. Maar je moet de deur uit.’ Op zijn stageplek wilde
hij het liefst zo snel mogelijk naar de toiletspiegel. ‘Het is al
moeilijk om iemand te groeten, laat staan een praatje te maken. Maar ook
dat moet. Mensen mogen niets merken.’
Dan
ging hij naar de spiegel. ‘Kan ik nog iets fixen? Ik stop gel in mijn
haar. Verdomme! Er zit te veel gel in. Ik veeg mijn haar af aan een doek
waar mensen hun handen mee afdrogen. Shit! Nu is die doek ook nog vies.
Ik sta een centimeter voor de spiegel. Mijn haar zit nog slechter dan
eerst. Ik kijk nog even naar mijn neus en besef dondersgoed dat ik met
al mijn acties mijn BDD-gedachten voed. De drang om mezelf te checken
gaat alleen maar sterker worden. En dan moet je werkdag nog beginnen.’
Na
vier maanden stortte hij in. ‘Midden in een gesprek met een patiënt
liep ik naar buiten en belde mijn moeder: ‘Mam, ik denk dat ik het niet
meer volhoud.’’
De
drang die hem naar de spiegel voert, lijkt soms sterker te zijn dan
zijn wil. ‘Je weet dat je er hetzelfde uitziet als een minuut geleden,
maar toch wil je naar die spiegel. Doe je het niet, dan vreet de angst
je bijna op. Je probeert dat ene moment te vangen waarop je ziet dat het
toch allemaal klopt. Dat mijn neus niet te groot is. Dat ik het me
allemaal heb ingebeeld. Dat ik er vandaag misschien mee kan leven.’
Eind
2015 werd eindelijk de juiste diagnose gesteld voor de problemen die
sinds zijn puberteit spelen. Met hulp van therapie in het AMC slaagde
hij erin zijn handelingen en rituelen grotendeels af te bouwen.
De
spiegel verdween uit zijn badkamer. ‘Als je niet toegeeft aan de drang,
worden je angstige gevoelens eerst erger, maar daarna ebben ze langzaam
weg.’ Maar de BDD ligt altijd op de loer. ‘Spiegels en reflecties zijn
de grootste triggers. En die heb je overal: achter de bar in een café,
op auto's, op treinramen in de avond, in winkelruiten.’
Inmiddels
werkt hij als vrijwilliger in een verzorgingstehuis. ‘Daar word ik
gewaardeerd.’ Hoe ziet hij de toekomst? ‘Hoopvol en positief. Dat ik aan
een toekomst kan denken, vind ik eigenlijk al heel wat.’
JIM
Leeftijd: 25 jaar Obsessie: Wallen
In
Jims woonkamer hangt een foto van een lichtgetint jochie dat guitig in
de camera kijkt. ‘Ik was daar vier jaar.’ De zoon van een Antilliaanse
vader en een Nederlandse moeder zou het niet in zijn hoofd halen om
recente foto's op te hangen - als hij die al heeft. ‘Zo'n foto bekijken,
is net als in een spiegel kijken. Ik ga op mijn uiterlijk inzoomen.’
Jim,
die een kaarsrecht, wit gebit heeft, vond zijn tanden jarenlang lelijk.
Wat nu vooral speelt, is de focus op vlekken onder zijn ogen. ‘Ik vind
het vervelend dat ik er door mijn wallen vaak vermoeid uitzie.’ Hij
maakte een afspraak met een plastisch chirurg. ‘Ik vroeg: ‘Wat kunt u
aan mij verbeteren?’ Die man bekeek me van top tot teen en zei: ‘Misschien kan ik de bovenkant van je neus iets platter maken.’ Maar met
mijn neus heb ik helemaal geen problemen.’
Elke
ochtend bestudeert hij de huid onder zijn ogen in een manshoge spiegel,
die naast de voordeur staat. ‘Als ik geen wallen zie, wat zelden
voorkomt, kan ik dat nauwelijks geloven. Ze zijn weg, maar de storende
gedachten dat er iets mis is, die blijven aanwezig. Het is een soort
fantoompijn. Het lijkt wel alsof ik mijn hersenen verkeerd heb
geprogrammeerd door me jaren te focussen op specifieke delen van mijn
gezicht. Ik houd mezelf gewoon voor de gek.’
Jim
is zich vrijwel altijd bewust van zichzelf. ‘Als ik aan het joggen ben,
zie ik mezelf als het ware hardlopen. Ik heb dan veel moeite met
tegenliggers, mensen die me tegemoet joggen. Moet ik weg kijken,
vriendelijk kijken, ze gedag zeggen?’
Hij
heeft vaak het idee dat hij bekeken wordt: door mensen op straat,
vanuit huizen, stilstaande auto's. ‘Loopt er een stelletje lachend
voorbij? Ze lachen me uit. Kijkt iemand boos? Hij is boos, omdat ik er
niet uitzie. Ik scan constant gezichten en zie veel vijandigheid om me
heen.’
De
BDD ontstond in de puberteit. ‘Een goede vriend zei bij het fietsenhok
op school: ‘Je hebt best wel konijnentanden. Eigenlijk moet je niet
lachen.’’ Thuis staarde hij twee uur lang voor de spiegel naar zijn
tanden. ‘Ik dacht: misschien heeft hij wel gelijk.’
Zo'n rotopmerking over zijn uiterlijk kreeg hij daarna nooit meer. ‘Ik ben dus bang voor iets wat niet gebeurt.’ In 2014 kreeg hij de juiste diagnose. Voor die tijd werd hij twee keer gedwongen opgenomen en belandde hij in diverse klinieken. ‘Ik
zat op mijn studentenkamer en durfde de deur niet meer uit.’ Jim
vluchtte in een virtuele wereld. ‘Ik speelde zestien uur per dag World
of Warcraft-achtige games; online spellen die eindeloos doorgaan.’
Tijdens
een gesprek bij het AMC werd hij erop gewezen dat zijn tanden
nauwelijks zichtbaar waren. ‘Ik praatte als een soort buikspreekpop. Dat
had ik mezelf aangeleerd.’
Jim
spiegelt zichzelf aan anderen. ‘Ik kijk vooral naar jongens van mijn
leeftijd. Als iemand een mooie, strakke huid onder zijn ogen heeft, denk
ik: dat wil ik ook. Heeft hij wallen, dan beschouw ik hem als iemand
met een groot probleem.’
Wat
is zijn wereldbeeld? ‘Ik heb het idee dat ik mijn uiterlijk nodig heb
om alles uit het leven te halen. Mooie mensen krijgen eerder een baan en
maken sneller promotie. Dat staat toch in die onderzoeken die
regelmatig op internet voorbij komen? Knappe mensen vinden vaak ook een
knappe partner.’
Hoe
definieert hij succes? Jim somt op: ‘Financieel onafhankelijk, een
groot huis, een mooie vrouw. Ach, waarschijnlijk ben ik gehersenspoeld
door de media. Ik heb me zo veel met mijn uiterlijk beziggehouden dat ik
nauwelijks weet wat mijn eigen identiteit is.’
Dan,
na een korte stilte: ‘Vind je me emotieloos? Dat hebben mensen weleens
tegen me gezegd. Ik voel me nooit vrij.’ Ja, wel toen hij een kind was,
het guitige jochie op de foto aan de muur. ‘Ik herinner me dat ik met
mijn driewieler over de camping van Makkum in Friesland fietste. Achter
me hoorde ik de vertrouwde stem van mijn moeder: ‘Jim, ga je niet te
ver?’ De zon scheen op mijn gezicht, een warme bries waaide door mijn
haar. Alles en iedereen leek vriendelijk te zijn.’
Sinds
zijn therapie bij het AMC is Jim optimistisch gestemd. ‘Ik leef weer in
de realiteit. Ik ga de deur uit, zoek werk, spreek af met vrienden.
Wegduiken doe ik niet meer. Ik moet het aangaan.’
LISA
Leeftijd: 19 jaar Obsessie: Huid
De
twee ramen in Lisa's slaapkamer zijn altijd verduisterd. ‘Dat doe ik
omdat ik vind dat mijn hoofdhuid er met daglicht slecht uitziet.’ Lisa -
een fris, Noord-Hollands meisje - zit met opgetrokken knieën op de bank
bij haar ouders thuis, in een rijtjeshuis in een middenklassebuurt. Ze
wijst naar haar wang. ‘Ik heb nu een grote pukkel.’ De pukkel is met het
blote oog niet waar te nemen.
Lisa
focust zich op alles wat voor haar gevoel niet in haar gezicht
thuishoort: pukkels, rode vlekjes, oneffenheden. ‘Wie wil er nou
pukkels? Ook andere mensen halen er weleens eentje weg, toch? Misschien
deppen ze het plekje daarna wel een paar keer droog met een stukje
wc-papier. Dat kan best dwangmatig zijn. Maar zij gaan verder met hun
dag.’
Lisa
niet. ‘Ik denk constant aan die pukkel en blijf er voor de spiegel naar
kijken. Feitelijk gezien wordt de pukkel niet groter, maar in mijn
hoofd wel. Pas als de pukkel verdwijnt, nemen mijn angsten af. Maar is
die pukkel wel verdwenen? Het is net als met anorexia, maar dan in mijn
gezicht. Ik zie blijkbaar iets wat anderen niet zien.’
Ruim
twee jaar geleden begon het haar familie op te vallen dat Lisa vaker en
langer voor de spiegel stond. Ze camoufleerde haar huid met make-up. ‘Je zag de oranje lijnen van de foundation in mijn hals zitten. Ik liep
er als een Oempa Loempa bij.’
Later
sloeg het om. Ze gebruikte juist geen make-up, durfde haar gezicht niet
meer aan te raken en bekwaamde zich in de kunst van het haren wassen
zonder de hoofdhuid nat te maken. ‘Ik dacht: als er water op mijn
gezicht komt, krijg ik huidirritatie.’
Op
het absolute dieptepunt stond ze zo'n zeven uur per dag voor de
spiegel. Tot wanhoop van haar ouders, broertje en zus kwam Lisa
maandenlang haar slaapkamer amper uit. Regelmatig lag ze huilend op de
badkamervloer, omdat ze de aanblik van haar gezicht niet kon verdragen. ‘Je vraagt jezelf niet meer af of je wel naar de spiegel moet gaan, je
doet het gewoon. Je bent Lisa niet meer, maar de stoornis zelf.’
Hoewel
meer ziek thuis dan op school, slaagde Lisa er in om haar vwo-diploma
te halen. ‘Dat vind ik ook ongelofelijk.’ Na een time-out van een jaar,
waarin ze therapie bij het AMC volgde, begon ze afgelopen september aan
een lerarenopleiding op de Hogeschool van Amsterdam.
Elke
schooldag is spannend. Spiegels vermijdt ze tegenwoordig angstvallig,
maar ook de reflectie van haar gezicht in haar laptopscherm kan een
trigger zijn. ‘Ik zie mezelf en denk: kut, volgens mij zit er een
bobbeltje. Ik krijg meteen een rotgevoel. Het zal toch niet waar zijn?’
Haar gedachten, gevoelens, handelingen: voor Lisa zijn het net steentjes
in een dominospel. ‘Als ik er niet in slaag om er op tijd een of twee
steentjes uit te trekken, vind ik mezelf terug voor de toiletspiegel en
vallen alle steentjes om.’
Lisa
vertelde zo'n tien klasgenoten over haar stoornis. ‘Ze reageerden
allemaal begripvol.’ Ze weten ook dat Lisa zich soms even terugtrekt op
het toilet. ‘Dan app ik mijn vrienden: ‘Vertel even iets leuks.’ Ik
spreek mezelf toe: ‘Rustig maar, het komt goed, ik mag zo naar huis.’ Als
ze thuis is, verschuilt ze zich even in haar verduisterde kamer. ‘Dat
voelt als een veilige cocon.’
Lisa
weet dat ze haar zelfbeeld voor een groot deel ophangt aan haar
uiterlijk. Zegt het ook iets over de huidige tijd? ‘Op Facebook,
Instagram, YouTube: overal zie je gefotoshopte en gebotoxte modellen en
mooie mensen, die veel lachen en leuke dingen doen. Mooie mensen zijn
gelukkig, die koppeling wordt voortdurend gemaakt. Als je knap bent, heb
je blijkbaar meer mogelijkheden, dus meer controle over je leven.’
‘Ik
heb misschien een vertekend beeld van mezelf, maar wat je in de media
ziet, is ook een vertekend beeld. Je weet dat het bullshit is, maar toch
komt het onbewust binnen en voedt het je negatieve zelfbeeld.’
Heeft
ze vertrouwen in de toekomst? ‘Ik zie het wel zonnig in. De
BDD-gedachten zijn er, maar ik ben de stoornis niet meer. Ik wil later
op mezelf wonen, voor de klas staan en trouwen. Ik wil gewoon gelukkig
zijn.’
De namen van de geïnterviewden zijn wegens privacyredenen gefingeerd.
Wat is Body
Dysmorphic Disorder?
Body
Dysmorphic Disorder (BDD) is een stoornis van de lichaamsbeleving.
Mensen die aan deze psychiatrische aandoening lijden, beelden zich in
dat ze lelijk zijn, terwijl er geen sprake is van een lichamelijke
aandoening.
De
stoornis komt bij mannen en vrouwen evenveel voor. ‘Ik schat dat één
procent van de Nederlandse bevolking BDD heeft’, zegt psychiater Nienke
Vulink, hoofd van de afdeling Angststoornissen in het Academisch Medisch Centrum (AMC).
BDD
manifesteert zich meestal in de puberteit. Vulink: ‘De piekgroep is
tussen de 20 en 35 jaar. Maar ik heb hier ook mensen van 14 en 60 jaar
gezien.’ BDD ontstaat door genetische aanleg in combinatie met een of
meerdere factoren, zoals een negatief zelfbeeld, extreme onzekerheid of
een pestervaring in de jeugd.
Vulink
is ervan overtuigd dat de tijdgeest en media ook een rol spelen. ‘Het
is een gegeven dat mensen obsessief met hun uiterlijk bezig zijn en de
mogelijkheden om er wat aan te veranderen zijn toegenomen.’ Ze deed
onderzoek onder patiënten van cosmetische klinieken, dermatologen en
kno-artsen. ‘Van de tweeduizend mensen die we spraken, bleek vijf tot
tien procent BDD te hebben.’
Vulink
richtte ruim tien jaar geleden in het AMC een zorglijn op voor mensen
met BDD. Tot nu toe werden in het AMC tweehonderd mensen met BDD behandeld, waaronder ook de drie jongeren die voor dit verhaal geïnterviewd werden.
De mensen die behandeld worden,
krijgen meestal eerst antidepressiva voorgeschreven en nemen daarna deel
aan groepstherapie. De therapie bestaat onder meer uit exposure
training, oefeningen waarbij patiënten worden blootgesteld aan hun
angsten. ‘Iemand de weg vragen in het ziekenhuis kan al een oefening
zijn.’
Ook
is er een spiegeltraining. ‘De spiegel wordt volledig afgeplakt en
daarna stukje voor stukje vrijgemaakt. We willen hen leren om met een
roze bril naar zichzelf te kijken en zichzelf als geheel te zien.’
Bij
ongeveer 85 procent slaat de therapie in meer of mindere mate aan. ‘Helemaal genezen gebeurt vrijwel nooit.’ Dat er relatief weinig mensen
met BDD worden behandeld, komt door de beperkte capaciteit in het AMC,
de onbekendheid van de stoornis en het feit dat BDD'ers zorgmijders
zijn. ‘Ze zitten in een sociaal isolement en kunnen niet geloven dat ze
een stoornis hebben, omdat het beeld dat ze van zichzelf hebben zo
waarachtig is. Ze verkiezen hulp van een cosmetisch arts, plastisch
chirurg of andere medisch specialist. Helaas wordt BDD daardoor nog
onvoldoende herkend.’